Exportacties maken gebruik van ‘export layouts’. Een exportactie definieert wat er moet worden geëxporteerd. De geëxporteerde gegevens kunnen worden doorgestuurd via een API of kunnen worden opgeslagen op een server met FTP/SFTP. Daarnaast kun je definiëren wat er vóór of na een export moet gebeuren met voor- en nabewerkingstaken. Bijvoorbeeld: Exporteer een track- en tracecode en werk vervolgens de orderstatus bij naar ‘GEËXPORTEERD’.
Beheer > Uitwisseling > Exporteren > Export Acties
Om een nieuwe export actie aan te maken, voer je de volgende stappen uit:
STAP 1:
Klik op de knop “Aanmaken”.
STAP 2:
Voer de informatie over de aan te maken export actie in:
Code |
De naam voor de aan te maken export actie. |
Beschrijving |
OPTIONEEL: Stel een korte beschrijving in, waarin wordt beschreven waarvoor deze actie zal worden gebruikt. |
Prioriteit |
OPTIONEEL: De prioriteit van de aan te maken export actie. |
Soort |
Selecteer de bron die de nieuwe exportactie moet gebruiken. |
Layout |
Selecteer de export layout die de nieuwe exportactie moet gebruiken. |
Menu Opnemen |
Definieer of de actie opgenomen dient te worden op de detailpagina van bron. |
Activeer automatisch |
Definieer of de actie automatisch geactiveerd wordt, bijvoorbeeld voor het afdrukken van ladingdrager labels zodra een nieuwe ladingdrager wordt aangemaakt. |
STAP 3:
Klik op “Opslaan” om de export layout op te slaan.
STAP 4:
Definieer indien noodzakelijk filters op de exportactie. Sommige bronnen vereisen een filter om verder te definiëren wat geëxporteerd moet worden. Bijvoorbeeld: je wilt track and trace codes van transportorders naar een andere server exporteren. Zonder filters zouden alle transportorders geëxporteerd worden. Meestal wordt een filter voor klantcode en huidige status ingesteld. We zullen de orderstatus in de volgende stappen wijzigen, zodat een order niet meerdere keren wordt geëxporteerd.
STAP 5:
Definieer indien noodzakelijk voor- en nabewerkingstaken. Voorbewerkingstaken zijn taken die worden uitgevoerd voordat de export plaatsvind; zoals het doorboeken van orders of het toevoegen van een formulier. Nabewerkingstaken zijn taken die worden uitgevoerd nadat de export heeft plaatsgevonden. Dit wordt meestal gebruikt om een orderstatus in te stellen. Je kunt zoveel nabewerkingstaken aan elkaar koppelen als nodig is.
API-gerelateerde functies
Een variabele registreren: Als je weet hoe een API-aanroep wordt uitgevoerd, gaan we wat dieper in op Babeldat-specifieke functies met betrekking tot het aan elkaar koppelen van meerdere API-aanroepen. Naast de gebruikelijke API-velden (URL, Body, Headers, etc.) heeft Babeldat een Register-veld dat wordt gebruikt om een API-responswaarde op te slaan in een variabele om te gebruiken in een volgende aanvraag binnen dezelfde ‘exportactie’. Bijvoorbeeld: je moet een autorisatieverzoek uitvoeren om een bearer token te ontvangen voordat de volgende aanvraag kan worden uitgevoerd om de daadwerkelijke gegevens te posten die moeten worden geëxporteerd. Zoek de variabel naam in de response body en registreer die waarde door de variabel naam in te vullen in het registerveld.
Een geregistreerde variabele gebruiken als autorisatie: Plak de geregistreerde variabel naam tussen twee tildes (\~). Bijvoorbeeld: je hebt een bearer token geregistreerd in de variabele genaamd access_token, je zou dan \access_token\ moeten invullen in het autorisatieveld van de volgende aanvraag.
Een geregistreerde variabele gebruiken in URL mapping-variabelen: Soms moet je een variabele gebruiken binnen de request URL. Om dit te bereiken moeten we gebruikmaken van het URL mapping-variabelenveld. Babeldat heeft hiervoor twee functies, paste_before en paste_after. Vul eerst de variabel naam in gevolgd door een pipe (|), daarna de functienaam gevolgd door een dubbele punt (:) en de bijpassende waarde. Bijvoorbeeld: je hebt een order-ID geregistreerd met de vorige API-aanroep in de variabele genaamd orderID. Je zou dan “https://api.bol.com/retailer/orders\” moeten invullen in het URL-veld en “orderId|paste_before:https://api.bol.com/retailer/orders/\” in het URL mapping-variabelenveld.